Parasha 47 Zie    Re'eh


Lezen Thora: Deuteronomium 11:26-16:17 Haftara: Jesaja 54:11-55:5 2e Testament: Johannes 7:37-52


In deze Parasha vervolgt Mozes zijn preek of zijn afscheidswoorden. De eerste hoofdstukken sluiten goed aan bij vorige week. De nadruk ligt steeds op het onderhouden van de geboden en de zegen die het meebrengt. In de laatste hoofdstukken werkt Mozes die geboden meer uit. Veel heeft hij eerder doorgegeven, zoals het geven van de tienden, onreine en reine dieren, vogels of vissen. Ook komt Mozes terug op de feesten. Nu kan ik dit allemaal opnieuw proberen samen te vatten, maar kies vandaag voor een iets andere aanpak.

Ik begin met de naam van deze Parasha, het woord ‘zie’. Daarna volg ik de vele teksten in deze Parasha over ‘de plaats. Zijdelings noem ik enige opvallende woorden. Ik ga niet chronologisch alle geboden inhoudelijk bespreken.

Laten we  gewoon beginnen.


Deuteronomium 11:26-32 Het eerste woord van de ze Parasha is ‘zie’. Of: let op. NBV vertaalt het met ‘Beseft goed’. Wat moet het volk goed zien of goed beseffen? De zegen en vloek wordt hen voorgelegd. Ze kunnen kiezen voor de weg van de zegen of van de vloek.

Op de berg Gerizzim zal de zegen worden uitgesproken. Op de berg Ebal de vloek.

Deuteronomium 12:5 Mozes heeft opnieuw aangegeven wat ze moeten doen als ze het beloofde land innemen. Alle afgoden en de plekken waar het gediend werd verwijderen. Eén plaats, de plaats, komt centraal te staan. De plaats waar Hij zijn naam zal vestigen en zal wonen. Naar die plek zult gij zoeken en gaan om offers te brengen.

Dit is de eerste keer dat in deze Parasha ‘de plaats’ wordt genoemd. (1) Natuurlijk wordt Jeruzalem bedoeld. In de cursus ‘Als God Zijn stem doet horen door Israël’, leg ik deze lijn helemaal uit, die begint in Genesis en doorgaat tot het moment dat Jezus huilt over Jeruzalem. Het is een prachtige lijn.

Deuteronomium 12:11 Enkele verzen later wordt opnieuw gesproken over ‘de plaats’. Daar woon Ik en daar zullen jullie alles brengen, wat Ik jullie geboden heb. De gedachte is duidelijk. Het volk moet, waar het in het land ook woont, gericht en verbonden zijn met Jeruzalem.

Deuteronomium 12:13 De brandoffers moeten niet op een willekeurige plaats worden gebracht, maar op de plaats.

Deuteronomium 12:18 Alles in het land, een ieder die er woont mag (moet) komen naar de plaats en zich er verheugen voor het aangezicht des HEREN.

Deuteronomium 12:21 God houdt ook rekening mee met de afstand om naar de plaats te komen, dan mag het vlees in eigen woonplaats gegeten worden.

Deuteronomium 12:26 Heilige gaven en gelofteoffers moeten wel in de plaats worden gebracht.

Deuteronomium 12:30 Hij verlangt de eer, ook na het verdrijven van de volk. Zoek niet de wijze waarop zij hun goden dienden.

Deuteronomium 13 Mozes gaat dieper op afgoderij in. Hij waarschuwt bijvoorbeeld voor de valse profeet. Of het familielid of boezemvriend die je wil verleiden tot afgoderij. In dit hoofdstuk wordt niet over ‘de plaats’ gesproken.

Deuteronomium 14:1-21 In deze verzen vallen mij op de redenen, waarom Israël zich moet houden aan het onderwijs of de geboden. Ze zijn uitverkoren uit alle volken, om een eigen en heilig volk te zijn.

Ook de uitdrukking ‘de HERE, uw God’ wordt steeds door Mozes gebruikt.

Deuteronomium 14:23  De HERE heeft een volk uitgekozen, maar ook ‘de plaats’. In die plaats zal men voor het aangezicht des HEREN komen, om de tienden van de opbrengst te eten.

Deuteronomium 14:24,25 Opnieuw wordt rekening gehouden met de afstand naar de plaats, omdat het vervoer te ver is, dan kan de opbrengst verkocht worden en hier iets voor kopen en de HERE in de plaats aanbieden.

Deuteronomium 15:1-11 Mozes spreekt vervolgens over het sabbatsjaar: de schulden worden kwijtgescholden. Als de geboden volledig worden toegepast, zullen er geen armen zijn. Maar Hij weet dat dit niet gebeurt en geeft vervolgens onderwijs hoe de zorg voor de arme maximaal kan zijn.

Deuteronomium 15:20 De eersteling van het vee zal voor het aangezicht van de HERE worden gegeten in de plaats.

Deuteronomium 16:2,6,7,13,15 De drie grote of hoge feesten worden genoemd. Zij zullen gevierd worden in ‘de plaats’. Te beginnen met Pascha, daarna het Wekenfeest (Shavaoet) en het Loofhuttenfeest.

Deuteronomium 16:16 De Parasha eindigt met driemaal per jaar zal men niet met lege handen voor Zijn aangezicht verschijnen in de plaats. De zegen die Hij heeft gegeven, wordt teruggegeven. Wat een feest zal dat zijn geweest.


Jesaja 54:11-55:5 Mozes had het plaatje zo goed mogelijk weergegeven. Het hele leven in het land zou gericht zijn op Hem. Hij geeft zegen, de zegen wordt teruggegeven in de plaats, en het vind plaats voor de ogen van de volken. De werkelijkheid werd anders. Het volk werd door de storm voortgedreven, was niet te troosten, de ellende was groot. Maar Zijn verbond zal niet wankelen. Komt, koopt en eet...

Ik heb hem tot een getuige voor de natiën gesteld. De Messias, ik geloof dat Jeshua de Messias is, zal vorst worden. Zijn het de volgelingen van Hem, die geroepen worden om Israël nabij te staan? Zijn wij het volk die zij niet kenden?


Johannes 7:34-52 Op de laatste dag van het Loofhuttenfeest, exact op de plaats en in de plaats, staat Iemand daar en roept: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke!

Herken je de lijn van ‘de plaats’ in de Bijbel? De plaats Jeruzalem en nog exacter de berg Moria. Herken je de verbinding met de Messias, die steeds meer zichtbaar werd? Hij komt terug in de plaats!


(1) In de cursus Als God Zijn stem doet horen door Israël, ga ik dieper op de betekenis van ‘de plaats’ in.